Een sprookje

Het prinsje dat niet kon luisteren:
Er was eens een koning en een koningin met drie prinsjes. Ze waren heel gelukkig en hadden een prachtig koninkrijk. De twee oudste zoons waren heel gehoorzaam en leergierig. Alles wat ze te weten konden komen over het land regeren wilde ze leren. Ze luisterden goed naar alle wetenschappers en geleerden van het land.
De jongste zoon echter kon niet luisteren. Hij wilde naar buiten waar de zon scheen en genieten van de warmte op zijn huid. Hij hield van de appelbomen in de paleistuin, die in de lente de mooiste bloesem hadden en in de herfst mooie roodwangige appeltjes die heel zoet geurden en smaakten. Hij hield van bomen klimmen en grapjes uithalen met mensen die ook in de tuin wandelden.
De koning en de koningin schonken er niet veel aandacht aan. Ze hadden twee andere zoons die het land zouden kunnen regeren. Ze lieten hem vrij om te doen en laten wat hij wilde.
Op een dag wandelde de koning door de tuin. Zijn jongste zoon zat boven in een boom en zag zijn vader aankomen. Hij liet een mooi roodwangig appeltje voor de voeten van de koning vallen. De koning zag de appel en rook de heerlijke geur. Het water liep hem in de mond. Hij raapte de appel op en nam een grote hap uit de appel. Op dat moment sprong de prins vlak voor zijn neus uit de boom. De koning had hem niet aan zien komen en schrok geweldig. Hij maaide van schrik met zijn armen en voeten en schopte heel hard met zijn voet tegen de appelboom. Van pijn verslikte hij zich in de appel en liep paars aan.
Het prinsje was inmiddels al weer verdwenen op weg naar zijn volgende avontuur in de tuin. Het was de hofgeleerde die de koning paars aangelopen in de tuin aantrof. De koning kon geen woord uitbrengen omdat hij het zo benauwd had. Zijn ogen puilden bijna uit zijn hoofd. Hij werd al paarser en paarser.
De hofgeleerde bestudeerde de koning (want dat doen geleerden, eerst iets bestuderen). Hij zag de paarse kleur, de uitpuilende ogen en het hinken van de koning. Het deed hem aan iets denken. Dat moest hij even nazoeken. Op dat moment viel er gelukkig een tak uit de boom op de rug van de koning, waardoor het stuk appel uit zijn keel schoot. Hij kon weer ademhalen.
De hofgeleerde nam de koning mee naar een bankje in de tuin om alle symptomen van de koning nog eens goed op een rijtje te zetten en te onderzoeken. De koning was blij dat hij even kon zitten om van de schrik te bekomen en zijn zere voet even rust te geven.
Nadat de hofgeleerde alles had onderzocht, wilde hij in zijn boeken gaan zoeken wat de koning nu toch kon mankeren. Hij zei de koning te blijven zitten tot hij terugkwam en de koning bleef braaf zitten genietend van het zonnetje.
Zoals dat vaak met geleerden gaat, toen deze eenmaal met zijn neus in de boeken zat vergat hij de koning. Die zat uren op het bankje tot de geleerde weer aan hem dacht. De koning was gewend om naar regels te luisteren en geleerden serieus te nemen, dus bleef al die tijd rustig zitten. Eindelijk kwam de hofgeleerde terug. De koning had inmiddels uren in het zonnetje op het bankje gezeten. Zijn gezicht was vuurrood verbrand, want de koning was niet gewend zolang buiten te zijn.
‘Ahum’, zei de hofgeleerde. ‘Ik denk dat ik weet wat het is. Kom maar mee naar het paleis.’
Hij ondersteunde de hinkende koning naar het paleis. Door het hinken stond zijn kroon scheef op zijn hoofd en met zijn vuurrode hoofd zag de koning er erg grappig uit. In de hal van de gang kwamen ze de koningin tegen. Deze zag de koning en moest heel erg lachen, maar omdat ze niet wilde lachen omdat de koning zo ongelukkig keek, probeerde ze haar lachen in te houden, waardoor ze ook vuurrood werd. De geleerde bekeek dat eens en noteerde in zijn hoofd: besmettelijk.
De koning en de koningin werden in bed gestopt en de hofgeleerde riep alle andere geleerden bij elkaar. Ze gingen in overleg wat er het beste kon gebeuren. Je kreeg dit van appelbomen en zon verergerde het proces en het was besmettelijk. Meteen werden er wetten gemaakt. Alle appelbomen moesten worden omgehakt in het land, de mensen moesten uit de zon blijven en elkaar niet aankijken, want alleen al door te kijken werd je al besmet.
De volgende dag werden alle bomen in de paleistuin en het hele land gekapt. Mensen bleven binnen uit de zon en keken elkaar niet meer aan als ze elkaar tegen kwamen.
Mensen werden heel somber, ze misten de vrolijkheid van de zon. Ze werden ziek, want ook de vitaminen van de appels misten ze. Alle vogels in het koninkrijk verdwenen, omdat ze geen bomen meer hadden om in te zitten en te zingen. Alles werd grauw grijs en verwaarloosd in het hele koninkrijk.
Echt In het hele koninkrijk? Nee niet in het hele koninkrijk. Ergens in een vergeten hoekje in de paleistuin stond nog een appelboom met een merel die elke ochtend zijn hoogste lied zong. De jongste prins was daar elke dag te vinden, terwijl de oudste zoons meer leerden over de mysterieuze ziekte die steeds verdere gevolgen had. Ze leerden nog meer regels te maken en heel streng te zijn in het belang van het volk.
De koning verveelde zich. Zijn zonen deden inmiddels al het werk, hij mocht niet naar buiten en als hij naar buiten keek lokte het niet om naar buiten te gaan. Op een dag zag hij zijn jongste zoon fluitend door het paleis lopen. Het was voor het eerst dat hij hem goed zag. Deze zoon zag er heel anders uit dan zijn andere zoons. Deze zoon zag er heel bruin en gezond uit. Hij liep stralend door het paleis en genoot duidelijk van zijn leventje. De koning werd nieuwsgierig en besloot zijn jongste zoon eens een poosje in de gaten te houden om te zien hoe hij zo vrolijk en gezond bleef. Hij achtervolgde zijn jongste zoon de tuin in en daar zag hij de vergeten appelboom. Inmiddels groeiden er al heel wat kleine appelboompjes aan de voet van deze boom, omdat er allemaal appels  op de grond waren gevallen die niet werden opgegeten. Het waren er te veel voor de jongste prins alleen.
De eerste neiging van de koning was boos te worden en te bevelen de boom om te hakken, maar toen hoorde hij de merel. Dit klonk zo mooi dat het zijn hart raakte. Hij voelde zich er helemaal warm en blij van worden. Hij zag dat op deze plek de zon nog lekker scheen en voelde die zachtjes door de takken met zijn zonnestralen over zijn huid glijden. De koning kreeg zin om te zingen. Hij had zich in tijden niet zo goed gevoeld. Hij stapte tevoorschijn en liep naar zijn jongste zoon. Hij keek hem recht in zijn ogen en zag in de ogen van de jongen zijn mooie zonnige hart, het hart dat hield van de zon, appelbomen en buiten zijn.
Hij omhelsde zijn zoon en ging naar binnen om iedereen uit het paleis naar dat plekje te brengen. De hofgeleerden schrokken eerst heel erg en de oudste  zoons hadden de neiging om de boom te laten omhakken, maar gelukkig kon de koning dat voorkomen. Nadat geleerden alles grondig hadden onderzocht en alle feiten op een rijtje hadden gezet, trokken ze alle wetten weer in. Er werden weer appelbomen aangeplant, de vogels kwamen weer terug naar het land en de mensen keken elkaar weer aan in de ogen, waardoor ze elkaars lichtjes konden zien.
Voortaan overlegde de geleerden eerst met de jongste zoon voordat ze overhaastte conclusies trokken.
Zo leefden ze nog lang en gelukkig.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *